Terwijl de prijzen van de voedingsmiddelen minder stijgen, stijgen de kosten van het levensonderhoud nog steeds. Gegevens benadrukken de details in inflatie-indicatoren en het belang van het onderscheiden van verschillende sectoren bij het analyseren van economische trends.
In februari stegen de prijzen van voedingsmiddelen, dranken en tabak met 2,7% een afname ten opzichte van de stijging van ruim 4% in januari. De kosten van levensonderhoud namen in februari met 2,8% toe ten opzichte van dezelfde maand vorig jaar. Diensten werden 4,5% duurder vergeleken met een jaar eerder, een daling ten opzichte van de 4,8% stijging in januari.
De hogere inflatie in januari werd voornamelijk beïnvloed door een minder scherpe daling van energieprijzen vergeleken met december. In december daalde energie en brandstoffen gemiddeld bijna een kwart in prijs ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl in januari de daling slechts 2,5% bedroeg. In februari werden deze juist 1,1% duurder.
Het CBS publiceert twee inflatiecijfers: één op basis van de consumentenprijsindex (CPI) en één op basis van de Europees geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Lidstaten van de Europese Unie gebruiken internationaal afgesproken definities en methoden om inflatie te vergelijken. Eurostat berekent de inflatie voor de eurozone en de Europese Unie op basis van HICP-cijfers. De Europese Centrale Bank maakt gebruik van de HICP voor het monetaire beleid in de eurozone.
Het belangrijkste verschil tussen de CPI en de HICP in Nederland is dat de HICP geen rekening houdt met woningkosten, terwijl de CPI deze kosten berekent aan de hand van woninghuren. Er zijn ook andere verschillen tussen de twee indexen, die verder worden toegelicht in publicaties van het CBS.